Reststromen in varkensvoer lopen tegen grens aan

Varkensvoer bestaat al voor een deel uit reststromen van de voedingsindustrie. Dat aandeel vergroten helpt om de CO2-voetafdruk van varkensvlees te verlagen. De overheid en sector zijn positief. Al is het niet zo simpel als gedacht.

Reststromen+in+varkensvoer+lopen+tegen+grens+aan
© ABZ De Samenwerking

Varkens zijn kringloopdieren bij uitstek. Alleseters die prima uit de voeten kunnen met voer dat voor een groot deel bestaat uit producten die niet concurreren met humane voedingsmiddelen en vaak zijn ontstaan als bijproduct. Nevedi, de brancheorganisatie van de veevoederindustrie, rekende uit dat diervoeders voor ongeveer 43 procent bestaan uit coproducten van de landbouw-, voedsel- en bio-ethanol-industrie.

Het gaat om grondstoffenstromen die ontstaan bij de productie van levensmiddelen en biobrandstoffen en niet worden gebruikt in voedsel voor de mens. Het percentage van deze grondstoffenstromen beweegt zich naar schatting ook in de buurt van 40 procent.

Voorbeelden van coproducten zijn gries dat ontstaat bij de productie van broodmeel en pasta, stoomschillen die overblijven bij de fritesproductie, en raapzaadschilfers en -schroot die ontstaan bij de productie van koolzaadolie.

Nergens ter wereld is het aandeel co- en bijproducten in varkensvoer zo groot als in Nederland

Henk Flipsen, directeur Nevedi

Coproduct of restproduct?

Er is een verschil tussen coproducten en reststromen. Ontstaat een diervoedergrondstof uit een productieproces waarvan de diervoedercomponent de grootste economische drijfveer is, dan is sprake van een coproduct maar niet van een restproduct. Deze definitiekwestie zorgt soms voor verwarring en discussies als het gaat over de mate van circulariteit van varkensvoer.

Wat wel mag worden gerekend tot reststromen, zijn humane voedingsmiddelen die de mens niet op eet. Denk bijvoorbeeld aan brood, koekjes en snoep waarvan de uiterste verkoopdatum is bereikt, of aan producten waarbij tijdens de productie iets is misgegaan.

‘Dat coproducten in het kader van duurzaamheid volop in de belangstelling staan, is mooi. Maar wat soms vergeten wordt, is dat producenten van deze coproducten zich al decennialang inspannen om zo duurzaam mogelijk te produceren’, zegt Wim Thielen. Hij is secretaris van Circular Feed Association, de organisatie van coproductenleverende bedrijven.

Om een reststroom als veevoer te mogen gebruiken, moet deze gecertificeerd zijn. Een GMP+FSA-certificaat is verplicht. Thielen constateert dat leveranciers van reststromen hier doorgaans goed op ingespeeld zijn. ‘Vrijwel alle bedrijven die meer dan een vrachtwagen per week aan reststromen leveren, beschikken over deze certificering.’

Recent schreef demissionair minister Piet Adema voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Tweede Kamer dat het aandeel reststromen in veevoer flink moet worden verhoogd. Onder meer omdat daarmee de CO2-voetafdruk van het voer omlaag kan worden gebracht.


Tekst gaat verder onder het kader

Veehouderij en veevoedersector zijn huiverig voor swill

Om het aandeel reststromen in varkensvoer te vergroten, kan worden gedacht aan reststromen die nu niet in het voer terechtkomen. Mogelijk kansrijk is het verwerken in varkensvoer van keukenafval en voedselresten, ofwel swill. Dit gebeurt nu niet omdat het niet mag vanwege het risico op verspreiding van dierziekten.In Europa gaan stemmen op om het verbod op swill te versoepelen. Onder strikte voorwaarden en bij toepassing van verhitting zou het risico op verspreiding van virussen zijn te beperken. Het toestaan van swill zou een flinke impact hebben, omdat er jaarlijks enkele miljoenen tonnen voedselresten worden verspild. ‘Maar de veevoedersector en de veehouderij zijn daar huiverig voor’, zegt Henk Flipsen, bestuurslid van stichting Samen Tegen Voedselverspilling.‘Er zijn zorgen over voedselveiligheid en het kunnen voldoen aan regelgeving. Ook angst voor een uitbraak van varkenspest of mond-en-klauwzeer speelt mee. In voedselresten voor varkensvoer mag bijvoorbeeld geen worstenbroodje zitten. Omdat het op Europees niveau gevoelig ligt, overweegt de Nederlandse overheid proeven met swill in varkensvoer op de Antillen. Dat is geen Europees grondgebied.’

‘Dat is makkelijker gezegd dan gedaan’, constateert Henk Flipsen, directeur van Nevedi en bestuurslid van Stichting Samen tegen Voedselverspilling. ‘Nergens ter wereld is het aandeel coproducten en bijproducten in het varkensvoer zo groot als in Nederland.’

‘We nemen een redelijk unieke positie in. Maar doordat we beschikbare reststromen behoorlijk efficiënt benutten, valt het niet mee om nog meer reststromen in het varkensvoer te verwerken’, vervolgt Flipsen. Dat onderschrijft Thielen. ‘Het aanbod van coproducten is doorgaans niet vraaggestuurd.’

Als voorbeeld noemt Thielen tarwegistconcentraat. Het aanbod daarvan is afhankelijk van de bio-ethanolproductie. ‘Het is niet zo dat wanneer de vraag vanuit de varkenshouderij toeneemt er meer tarwegistconcentraat geproduceerd wordt’, legt hij uit.


Markt is drijfveer

Het opvoeren van het percentage reststromen in varkensvoer kent ook markt- en voedingstechnische beperkingen. Flipsen: ‘De markt is de drijfveer. Dat wil zeggen dat het voeren van reststromen altijd economisch verantwoord moet zijn. Een reststroom die zorgt voor een minder gunstige voederconversie is niet interessant.’

Een grote reststroom die momenteel onbenut blijft voor gebruik in veevoer, is die van voedselresten en keukenafval. Mogelijk ontstaan hier de komende jaren kansen.

Een andere reden waarom het niet zo simpel is om meer reststromen in varkensvoer te verwerken, is het feit dat de energie- en bouwsector trekken aan beschikbare biomassa. Op energiegebied speelt dit met name bij de bio-ethanolproductie en bij vergistingsinstallaties. In de bouwsector gaat het om de teelt van gewassen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal.

Nog een andere uitdaging is volgens Flipsen en Thielen het feit dat de beschikbaarheid van bestaande reststromen niet gegarandeerd is. ‘De bedrijven die de reststromen produceren, zoeken voortdurend naar technologische mogelijkheden om hun productieprocessen te optimaliseren. Dit betekent soms dat er mogelijkheden ontstaan om een reststroom of een deel daarvan op te waarderen tot grondstof voor humane voeding’, aldus Flipsen.


Economische waarde maakt van sojaschroot een coproduct

Bij discussies over wat wel of niet als reststroom mag worden beschouwd, gaat het vaak over sojaschroot. Dat is een belangrijke grondstof in het mengvoer voor varkens, kippen en koeien. Een reststroom is een overblijfsel uit een productieproces dat primair is gericht op het produceren van een hoofdproduct. Bij sojaschroot is dit niet het geval, omdat de economische waarde van sojaschroot namelijk groter is dan die van de sojaolie uit de boon.Sojaschroot maakt bijna 80 procent uit van de totale opbrengst van een sojaboon. Het grootste deel van de resterende 20 procent bestaat voor het grootste deel – 18,5 procent – uit sojaolie, die wordt gebruikt voor humane consumptie. Per kilo is sojaolie weliswaar duurder dan sojaschroot, maar in totaliteit gaat er wereldwijd veel meer geld om in sojaschroot dan in sojaolie. Sojaschroot is op deze manier bekeken geen reststroom, maar een coproduct.Ook volgens de definitie van veevoederbrancheorganisatie Nevedi is sojaschroot geen reststroom. Nevedi gaat ervan uit dat je een veevoergrondstof geen reststroom mag noemen als de veevoercomponent de belangrijkste economische drijfveer is voor het productieproces.

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Maandag
    18° / 5°
    20 %
  • Dinsdag
    21° / 10°
    45 %
  • Woensdag
    23° / 11°
    60 %
Meer weer